vrijdag 29 februari 2008

Moeder 6

Geschreven op 6 september 2007

Vandaag is het feest in het home voor een keukenmedewerkster die al 25 jaar dienst heeft.
De oudjes worden tegen half drie verwacht in hun refter.
Overal hangen kleurige slingers die het feestgedruis extra in de verf moet zetten. Slogans over potten en pannen versieren de wanden en muren. Moeite noch kosten bleven gespaard.

Moeder zit al wachtend in haar rolstoel te genieten van het niets doen. Wanneer ik arriveer kijkt ze vriendelijk op. Ze weet helemaal niet wat er te gebeuren staat.
Een vrijwilliger haalt haar op om met de lift naar beneden te gaan. Hij merkt mij te laat op en wil ook mij al meenemen om te gaan feesten. Een blos op zijn wangen verdoezelt zijn verlegenheid. Ik ben gelukkig nog niet zo ver!

In de refter hangt een gekunstelde sfeer van opgewektheid. Drukdoende, maar nog alerte oudjes profileren zich als ceremoniemeester. Een duidelijk hiërarchie tussen hen is hier permanent en voelbaar aanwezig. Leuke, soms zelfs nutteloze interacties maken de groep tot deze groep. Moeder zou hier zeker ook graag een belangrijke functie waarnemen.

Vroeger had zij in alles altijd de touwtjes stevig in handen. Zij plande en plande alles op voorhand tot in de puntjes. Niet zelden tot mijn grote ergernis. Tegenspraak werd niet geduld of kon zeker niet op haar sympathie rekenen.

Ik voel nu haar onmacht doorklinken in haar brabbeltaal. Vandaag versta ik letterlijk geen enkel woord van haar conversatie. Pijnlijk en zo onwerkelijk.

Er wordt getoast op de gevierde. Ze ontvangt een enveloppe, wat rolletjes met tekeningen en een bloempot met mooie orchideeën. Ontroering overvalt haar. Al zoenend neemt zij de honneurs waar.
De champagnekurken knallen tegen de luchter en de glaasjes worden gevuld en rond gedeeld.
Dan worden de ijsjes met aardbeien binnen gebracht .
Moeder kijkt verveeld naar de coupe. Het palmboompje dat op het ijsje staat steekt ze snel in haar mond en het koekje belandt op de grond.
Alleen eten lukt niet meer en dus probeer ik met haar het ijsje binnen te lepelen.
Ik denk dat ze er deugd aan beleeft.

Bij het naar huis rijden denk ik aan heel lang geleden toen moeder de ijsjes zelf bereidde in de winter. Diepvries en crèmekar bestonden nog niet.
Om de melk te koelen werd een blikken ronde doos gebruikt, die omgeven was door ijs, dat kwam uit de toe gevroren vaart vlak voor de deur. Een leeg bobijntje van garen deed dienst als handvat om de doos te draaien. Na minutenlang ronddraaien ging de melk door de aanraking met de koude over in lekker vanille-ijs. Veel later smaakten ijsjes nooit meer zo lekker als toen. Dat is pure nostalgie naar de eenvoudige dingen.
Dat de vingers haast bevroren waren na zo’n draaibeurt verzwijg ik dan maar plechtig.

Elke winter lag de vaart opnieuw weer dichtgevroren en brak voor ons de gezellige ijstijd aan.
Kan het leven simpeler zijn?

Moeder 5

Geschreven op 5 september 2007

Ze zit eenzaam in haar stoel op de overloop, vastgesnoerd met het houten plankje dat dienstig is als tafeltje. Haar gestreken was leg ik eerst in de linnenkast op haar kamer.
Vandaag is het de verjaardag van haar trouwdag, maar dat is een vergeten hoofdstuk in haar geest. Ik praat er niet over.

Ze lijkt vandaag zo broos. Net een kind dat ineen gedoken zit, wachtend op een berisping.
Een blik van herkenning meen ik toch te zien.

Er ligt een schortje op de tafel. Waarschijnlijk maakt ze teveel rommel bij het eten denk ik.
Ze betast het geruite slabbetje als was het een relikwie.
Ik zeg haar dat de ruitjes weer volop in de mode zijn. Maar ze lacht me uit met een schamper lachje. Vandaag brabbelt ze de gekste woorden door elkaar. Versta maar eens haar onbegrijpelijke wartaal. Antwoorden doe ik meestal met een zelfzeker geknik, dat zowel als een ja als een neen kan geïnterpreteerd worden. Creativiteit is me niet vreemd.

Heel soms verwens ik mezelf met mijn kinderlijk gedrag en dito taalgebruik. Waarom praat ik toch zo tegen haar? Stel dat ze het zou begrijpen dat ik alles maar speel? Ik zou het besterven moest zij mij ter verantwoording roepen.
Het voortdurend laveren tussen realiteit en fictie is een constant gevecht met mezelf.
Toegeven aan mijn verdriet helpt haar geen moer vooruit. Toegeven aan haar kinderachtige spel helpt mij geen moer vooruit. Dagelijks moet ik een hopeloos gevecht leveren dat mij stevig in de tang houdt.

In mijn gedachten speel ik voor god. Bij haar speel ik het spel van de duivel.
Weten en niet-weten.
Tieren en schelden om het oneerlijke bestaan.
Geduld en wanhoop spelen een gemene stoelendans. Ik regisseer een zwanenzang.
Tijd en ruimte geven moet ik geven in haar ‘hier-en-nu’ …

Vandaag is het haar verwendag bij de therapeute. Een voetbadje met geurende olie staat al klaar. Al relaxend in het borrelende water zit zij gevangen in haar lot. Ik hoop dat ze geniet van dit gezellig intermezzo.

Ik toets de geheime code in omgekeerde volgorde in van de buitendeur en stap weer in mijn eigen leven. Morgen ben ik er weer …

Moeder 4

Geschreven op 2 september 2007

De wetenschap heeft een ziekte als ‘Altzheimer’ een naam gegeven; ik wil een dierbaar mens met dit verouderingsproces gewoon een gezicht geven. Gewoon een kader schetsen voor onverwerkte gevoelens, die ik wil kanaliseren.

Met zo’n zus die zowel mijn taak bij onze moeder overnam en de hond de nodige zorgen gaf tijdens ons weekje verlof, heb ik het wel getroffen, denk ik als ik naar het rusthuis rijd.
Mijn week afwezigheid lijkt geen vat te hebben gehad op het humeur van moeder.
Ze verrast me warempel met een heus ‘stripteasenummer’ als ik de kamer binnenkom. Ze trekt haar kleren zo hoog ze kan en ook haar knieën moet ik meerdere malen bewonderen.
Zedigheid en kuisheid zijn in geen verste verten meer te bespeuren.
Scrupules zijn een rekbaar begrip.

“Wil jij niet eens blauw zien” vraagt ze me in gebroken zinnen. Ik bedenk zo gauw geen antwoord maar uiteindelijk beken ik kleur en zeg dat blauw toch mijn favoriete kleur is als ik de zee schilder. Ze neemt er vrede mee.
Een juiste inschatting geven aan haar vraag is niet haalbaar.

Geen minuutje later vraagt ze of ik de potvis met rimpels uit haar kamer wil verjagen. Die zwemt daar ganse dagen en ze wil dat er een einde aan komt.
Op een aanvaardbare manier sluit ik een compromis met haar om dat één van de volgende dagen op mij te nemen. Met een knikje sluit ze een deal.

“Rechts … averechts … rechts … averechts “ zegt ze terwijl ze de steken op haar vest telt. Vroeger breide ze elke week wel een trui af en moest ze de steken ook al mompelend benoemen.
Wat mij frappeert is dat ze identieke handelingen als vroeger uitvoert met haar duim en wijsvinger. Haar lange termijngeheugen laat slechts enkele flarden aan de oppervlakte komen.
Ze blijft maar aan haar jasje trekken tot de averechtse steken geteld zijn. Minderen en meerderen in een ajour motief is en was haar niet vreemd.

Ik merk dat de nagels aan haar vingers mooi gelakt zijn in zilverroos. De therapeute heeft groepen gemaakt en gedifferentieerd in aanpak. Sommige demente mensen worden graag aangeraakt ; andere balen ervan. Moeder heeft een voorkeursbehandeling aan de handen weggekaapt. Individueel even wegdromen bij een voetmassage is voor haar ook wel een aanrader.

“Ik moet … “ zegt ze .
Een jonge verpleger komt naar de kamer als ik het ‘help-belletje’ heb gedrukt.
Met sterke handen wordt ze het toilet opgedragen.
Een mens heeft zijn behoeften.
De verpleger maakt haar weer in orde en vertrekt naar de volgende kamer. Op zondag is er namelijk erg weinig personeel.
“Ik moet … “ zegt ze een kwartiertje later weer.
Hoe ik dat moet inschatten weet ik niet maar ik reageer nu maar eens niet.
Hopelijk heb ik juist gegokt voor de verpleging van dienst.

Haar bril lijkt met de dag groter te worden maar dat is optisch bedrog waarschijnlijk.
Etensresten en viezigheid op de glazen vertroebelen haar zicht . Haar optisch perspectief ligt niet meer in deze wereld maar in de eeuwigheid vermoed ik.
Met wat Keuls water op haar bril verruim ik haar zicht weer wat. Het is goed zegt ze.

Tot morgen hé verman ik mij als ik haar achterlaat in de eetzaal. Zij zit weer in een ‘andere’ groep. Aan het tafeltje van de mensen met eetproblemen wordt mij gezegd.

In de auto denk ik “ Ik spring uit een vliegmasien … als ik …”
Thuisgekomen lees ik de spreuk die op mijn bureau staat.

Viele entdecken
ihr Herz erst
wenn sie den Kopf
verloren haben.
Met dank aan Frederich Nietzsche

Moeder 3

Ik tart het noodlot wel om deze cursiefjes in de rand van dementie te willen schrijven. Natuurlijk wil ik elke keer iets te vertellen hebben denk ik bij mezelf.
Maar alle gekheid op een stokje …moeders ‘gewone doen’ doet mij al naar de pen grijpen.

Vandaag heb ik een doos met stukjes stof die al behoorlijk duf ruiken meegenomen. Het duurt niet lang of haar vingers betasten de lapjes met veel ontzag.

Vroeger naaide zij voor gans de familie gratis en voor niks een nieuwe garderobe bij elkaar. Zelfs de hautaine schoonmoeder liet zich enkel kleden door mijn moeder. En dat verdiende al een medaille op zich.

Ze begint de lapjes te betasten en te verkreukelen. Regelmatig drapeer ik een stuk gordijn op mijn schouders om haar te laten zien of de ‘dessin’ wel goed is en of de kleur mij flatteert. Het zijn van die ouderwetse draperiestoffen die ik bij elkaar gebedeld heb bij mijn naaister.
Ik vraag haar telkens of de stof kan gewassen worden en in de droogkast mag. Dit infantiele spel is me op het lijf geschreven.

Regelmatig schuifelt ze van haar stoel naar de volgende stoel en geef ik haar een ondersteunende arm want haar zwakke benen weigeren regelmatig dienst.

“Wanneer vertrek je naar Kinshasa” denk ik te verstaan. Ik stamel maar dat de tickets nog moeten aankomen en daarmee neemt ze blijkbaar genoegen.
Ik ga de volgende week wel naar Italië maar dat is wat korter bij de deur. Daar praat ik best niet over met haar. Bij elk reisje moet ik mij al vermannen om haar ‘achter’ te laten. Gelukkig is de bezoekbeurtrol met mijn zus net haalbaar.

Ik merk zweetpareltjes op haar voorhoofd en rond haar neus. Ze is moe van het werken weet ik. Ze beaamt mijn ongerustheid al hoofdknikkend.
Het spel met de lapjes verwatert.

‘Godver…. godver …doeme “zegt ze stil maar gemeend.
Vermanend leg ik haar het zwijgen op. De laatste tijd durft ze vaak haar onmacht uiten en kenbaar maken aan de Heer God. Daar zal Hij wel raar van opkijken want dat is Hij van haar heus niet gewend.
Terwijl zij ons thuis vroeger nooit toestond dat deze taal gehanteerd werd vloekt zij er nu lekker op los. Waar zou ze dat geleerd hebben vraag ik me af.

Terwijl ik even een doodsprentje aan het lezen ben dat op de tafel ligt staat ze op uit haar stoel. Met een smak belandt zij met haar volle aangezicht op de grond. Haar bril plooit zich dubbel en ze blijft stil op haar buik liggen. Ze zegt geen woord.
Ik versteen van angst als ik naast haar kniel. In paniek begin ik op de alarmknopjes te duwen om hulp. Waarschijnlijk heb ik op het verkeerde knopje gedrukt want het duurt ettelijke minuten voor er hulp komt. Ik probeer haar zelf al troostend recht te hijsen en na te gaan of er weer geen breuk vast te stellen is. Ze ziet bleek en een grote buil naast haar oog wordt zichtbaar. Haar ogen staan flauw en lijken uitgezakt. Haar neus heeft ook gedeeld in de klap.
Verdwaasd blijft ze in haar stoel zitten. Ze zegt weinig en kijkt mij zo kinderlijk aan.

Als de verpleegster even later binnenkomt is ze al wat van de schrik bekomen. Elke val is misschien een klein infarct en maakt haar duizelig bij het rechtstaan.
Ik voel me ‘schuldig’ omdat ik haar even had losgemaakt om zich wat vrijer te voelen.
Men zal haar deze nacht een pilletje geven tegen de pijn.

“Godver… godver… doeme “ …vloek ik er duchtig op los als ik in de auto huiswaarts rijd. De Heer weet wel dat ik soms zo radeloos ben als ik bij haar weg ga. Ik voel zijn vergiffenis tot in mijn diepste. Mea Culpa is het minste wat ik kan zeggen.

Het wordt de hoogste tijd dat ik nu onze bergspullen ga opsnorren.

Moeder 2

Het is weer mijn dag om het rusthuis te bezoeken. Weer een dag waarop mijn zenuwen het zullen moeten ontgelden. Patience hebben en zowat alles ondergaan dan red je het net.
Bij het binnenkomen merkt ze me onmiddellijk op en daaruit concludeer ik dat ze mij nog herkent. Ze lijkt alleszins minder slaperig dan vorige woensdag.
Ze brabbelt wat onverstaanbare woorden in chaotische zinsconstructies. Het lijkt op echolalie.

Haar kamer is netjes en verzorgd opgeruimd. Haar nachtkleed bedekt een popje van wol dat ze ooit zelf heeft gemaakt … zo’n poezelig pon-ponnetje.
Ik denk dat ze dat ’s nachts koestert als was het een kind.
Het gareel van de nacht ligt op de tafel. Ze noemt dat haar ‘pineut’. Ik denk dat ze daarmee wil uitdrukken dat ze zich gevangen voelt als ze in dat gareel moet slapen.
Maar de verpleging moet haar ’s nachts vastriemen omwille van haar vluchtgedrag.

Haar benen lijken haar vandaag redelijk en stabiel recht te houden. Ze begint mijn handtas te doorsnuffelen en het duurt dan ook niet lang of mijn gsm belandt op de grond.
In een oogopslag merk ik dat ze een bloemblaadje afrukt van een vetplant en dat snel in haar mond steekt. Hopelijk is het sap niet giftig.
Dan krijgt haar onrustig temperament haar weer in de greep. Ze rukt en trekt het tafelkleedje vanonder de bloempot die daardoor bakzeil haalt. De vochtige aarde vindt haar weg in mijn handtas. Zich van geen kwaad bewust scharrelt ze alles vast wat er op de tafel staat.
De grote dorst doet haar naar de blauwe Spa grijpen, draait het dopje los en giet met een grote zwaai het dopje over-over-vol. Een glas krijgt ze niet meer wegens gevaarlijk.
Dat blauwe Spa-ke doet de potgrond van de omvergevallen bloempot nog zwellen van modderigheid.
Moet ik nu lachen of huilen als ik haar verwonderd gezicht zie?
Nog gauw mengt ze ook haar koffie, die net door de verpleegster is neergezet, door het goedje op het tafelkleed.

“Ik ga de pijp aan Maarten geven”: zegt ze categoriek. Als ik repliceer met te zeggen dat Maarten niet rookt draait ze zich om en stamelt met kinderlijke eenvoud … “neen”?
Je weet nooit wat er in een ‘Altzheimer-hoofd’ omgaat. Ik wil het ook niet weten nu.
Vasculaire dementie is haar diagnose. Eén klein herseninfarct was de aanzet.

Dan begint ze met zakdoekjes en servetten te spelen. Ze vouwt ze op en kopieert haar strijkgedrag van heel lang geleden. Ik herken dit handelen van vroeger toen ze mijn kleedjes naaide. Met dezelfde naarstigheid is ze druk in de weer om de lapjes en zakdoekjes op een stapel te krijgen. Stereotiepe handelingen van een ijverige moeder.

Als ik naar huis rijd bedenk ik dat ik nog een boel stukjes stof in mijn berging heb liggen.
Die neem ik één van de dagen mee voor haar om mee te spelen.
Ze meent het ernstig met ‘haar huishouden’.

In september is er een studiedag over dementie. Ik denk dat ik mij daar voor ga inschrijven.

Moederdag


15 augustus 2007

Ik weet dat niet overal moederdag gevierd wordt op 15 augustus, maar deze dag is toch ook bij ons een dag om ‘moeder’ eens in de bloemen te zetten.
Commercieel gedoe dicteert me alleszins niet.
Met lege handen kom ik deze voormiddag in het rusthuis van mijn eigen moeder aan.
Ik wil gewoon bij haar zijn met mezelf .

Bij het betreden van de trap hoor ik hemelse klanken vanuit de kleine kapel. De bewoners vieren hun hoogdag met gezangen. De pastoor komt ook mij een zalige hoogdag wensen.
Ik wens hem ook het beste toe. Wat dat ook moge betekenen.

Vastgesnoerd in een stevige stoel zit mijn eenzame moeder te slapen buiten de kapel. Haar ingezakte schouders torsen met moeite haar ‘leven’. Herkenning is er weinig of niet.
Haar bleke handen trillen lichtjes. Al deze passiviteit wordt gedicteerd door haar dementie.
Een onschuldig herseninfarct maakte een eind aan al haar activiteiten.
Ik maak haar los en haar mond tovert een flauwe glimlach.
Ik duw haar in de rolstoel naar haar kamer. Ze slaapt weer verder.
Haar bed is erg overhoop gehaald en met veiligheidsplanken versperd. Dus mijn vermoeden wordt bevestigd dat hier de voorbije nacht weer een woelig spektakel te beleven was.
Blauwe plekken op armen en benen verraden nachtelijk vertier op en naast het bed.
Morgen moet de schrijnwerker alweer een plank komen bijstellen wegens een fatale breuk.
Mijn moeder bezit nog een ongelooflijke kracht om zich te wapenen tegen de dood die haast dagelijks met haar een praatje komt maken.

Kinderlijk kijkt ze me aan. Ik geef haar de Humo van enkele weken terug en ze scheurt een blad met de kop van Ives Leterme in stukken. In haar leven was zij altijd met politiek begaan en elke discussie kon rekenen op haar gemotiveerde argumentering.
Dan steekt ze de stukjes papier in haar mond en begint duchtig te kauwen op de politieker van haar strekking.
Ze spuwt nadien met moeite elke letter uit.

De tijd bonkt tegen mijn hoofd. Hij slaat mij tegen de muur en doet mij janken als een klein kind. Ik heb het gevoel of iemand neemt mij in de maling. Lach maar met me .. ik weet me geen raad meer. Ik snak naar adem, die ik haast niet meer te pakken krijg.
Mijn moeder is mijn kind geworden en ik kan niet meer bij haar.

Het loopt tegen de middag aan als ik haar naar de eetzaal rijd. Een feestmaal zal het zijn op deze heuglijke dag. Op elke tafel staan vaasjes met kleurige bloemen … voor de moeders van lang geleden.

Ik moet nu naar huis want daar wachten bloemen voor mijn moederdag. Onze kinderen stuurden een berichtje om te melden dat ik hen mocht verwachten.
Ik word vermorzeld tussen verleden en toekomst.
Heen en weer gaat de slinger van mijn tijd.
Heel misschien is mijn heden ook al voorbij.

‘k Droog mijn tranen nu maar … ik wil niet dat je ze ziet.

donderdag 28 februari 2008

Ik leef mijn leven in groeiende ringen.

Ik leef mijn leven in groeiende ringen, die zich over de dingen voltrekken.
Ik zal de laatste wellicht niet voltooien, maar proberen wil ik hem.
( vertaling R.M Rilke )